Jeremiah 4

1) gij u

Alsof God zeide: Zo gij ten enigen tijde van mening zijt u te bekeren, gelijk gij dikwijls voorgeeft te willen doen, zo doe het nu, en doe het oprechtelijk, zonder huichelarij en vermenging van enige afgoderij, gelijk in het volgende verklaard wordt.

2) verfoeiselen

Uw verfoeilijke en afschuwelijke afgoderijen of drekgoden, die bij de verfoeiselen gevoegd worden; Deut. 29:17; zie 2 Kron. 15:8.

De 29.17 2Ch 15.8

3) zwerft

Op bergen en heuvelen, om afgoderij te bedrijven. Zie boven Jer. 2:20, en Jer. 3:6,13; of, zo zult gij niet omzwerven; dat is, in ballingschap gaan, en in het volgende: en gij zult zweren.

Jer 2.20 3.6,13
4) zweer:

Bewijzende daarmede dat gij mij kent en eert als uw enigen God, en dat oprechtelijke, zonder valsheid of huichelarij, vergelijk onder Jer. 5:2.

Jer 5.2

5) waarheid,

Deze drie dingen begrijpen hetgeen tot den heiligen eed en den godsdienst vereist wordt, ten aanzien van God, den mens zelf en zijnen naaste, zo in het algemeen als in een bijzonder beroep; vergelijk de voorgaande aantekening en Gen. 18:19; 1 Kon. 10:9.

Ge 18.19 1Ki 10.9

6) recht

Of, oordeel.

7) heidenen

Die nu met u en mij spotten, omdat gij u zo schandelijk gedraagt, dat Ik u zelfs door de heidenen moet straffen om de eer van mijnen naam.

8) Hem zegenen,

Namelijk den HEERE; ziende uwe godzaligheid, en daarop Gods beloofden zegen, over u, zullen zij genodigd worden om zich tot den waren God te bekeren, en bij Hem alleen hunne welvaart te zoeken, Hem alleen die toe te schrijven, en zich in Hem gelukzalig te achten; vergelijk Gen. 22:18; Deut. 29:19; Ps. 10:3, en Ps. 49:19,20.

Ge 22.18 De 29.19 Ps 10.3 49.18,19
9) mannen van Juda,

Hebreeuws, den man; dat is de mannen, of een iegelijk, of die van Juda; alzo Jer. 4:4; en Jer. 11:9, en Jer. 17:25, en Jer. 18:11, en Jer. 32:32, enz.

Jer 4.4 11.9 17.25 18.11 32.32

10) Jeruzalem:

Dat is, de inwoners van Jeruzalem, gelijk Jer. 4:4.

Jer 4.4

11) Braakt ulieden

Gelijk men een braakland of dresland opnieuw wel doorploegt en zuivert, opdat het daarna bekwaam zij om het goede zaad te ontvangen en goede vruchten te dragen, alzo zuivert gij u grondig van onreinheden, en wordt vernieuwd, als een nieuw schepsel, enz.; vergelijk Gal. 6:15; Ef. 4:22,23,24; Hebr. 6:7.

Ga 6.15 Eph 4.22,23,24 Heb 6.7

12) doornen.

Vergelijk Matth. 13:7,22.

Mt 13.7,22
13) Besnijdt

Zie Deut. 10:16, en Deut. 30;6, en wijders Gen. 17, en onder Jer. 9:26.

De 10.16 Jer 9.26

14) vuur,

Vergelijk Deut. 4:24.

De 4.24
15) volle [stem]

Hebreeuws, roept, vervult. Van zulke samenvoeging van twee woorden, zie Ps. 45:5. De zin is: Roept ten volle uit, overal, dat alle plaatsen met uitroeping vervuld worden. Anders, roept, vergadert, of legt, maakt een volle vergadering, opdat het elkeen hore en wete, want het zal een algemene ellende zijn in het ganse land.

Ps 45.4

16) steden!

Tegen des vijands aankomst. Hebreeuws steden der vesting.

17) naar Sion,

Tot een teken dat zij allen moeten vluchten naar Jeruzalem, als een koninklijke vesting.

18) met hopen,

Of, sterkelijk, sterkt u tot de vlucht; alzo onder Jer. 6:1, en Jes. 10:31. Anders: hoopt u tezamen, vergadert u, kuddet u [om zo te spreken] gelijk Exod. 9:19. Te weten, om met alle man te vluchten. Het Hebreeuwse woord [dat in de voorgemelde plaatsen gevonden wordt] heeft de betekenis van vluchten, vertrekken, zich elders heen begeven, en van vergaderen.

Jer 6.1 Isa 10.31 Ex 9.19

19) kwaad

Dat is, groot ongeluk, jammer en ellende, gelijk de laatste woorden van Jer. 4:6 verklaren.

Jer 4.6

20) noorden,

Uit Chaldea, of Babyloni‰.

21) breuk.

Of, verbreking; dat is ellende, jammer, verderf, verwoesting, gelijk onder Jer. 4:20, en Jer. 6:1,14, en Jer. 8:11,21, en Jer. 10:19, en Jer. 14:17; vergelijk ook Jer. 17:18, en Jer. 22:20, en Jer. 48:3,4,5, en elders dikwijls in dit boek; alzo Jes. 1:28, enz.

Jer 4.20 6.1,14 8.11,21 10.19 14.17 17.18 22.20 48.3,4,5 Isa 1.28
22) leeuw

Nebukadnezar, koning van Babel, zal met zijne heirkracht, als een leeuw uit zijn leger en hol, opbreken. Vergelijk Jes. 5:26,27,28,29.

Isa 5.26,27,28,29

23) uw land

O Zion, of Jeruzalem, uit het voorgaande.

24) zakken aan,

Zie Gen. 37:34.

Ge 37.34
25) vergaan zal;

Dat is, alle moed en courage zal hun ontvallen. Zie 2 Kon. 25, enz., en onder Jer. 39, Jer. 52.

26) profeten

De valse. Zie de volgende aantekening Jer. 4:10.

Jer 4.10
27) grotelijks

Hebreeuws, bedriegende bedrogen; te weten door de valse profeten, wien gij toelaat het volk onder voorgeven van uw naam en dienst, alle welvaart valselijk te beloven, daar toch de uiterste ellende voorhanden is. Vergelijk 1 Kon. 22:21,22,23, en de aantekening aldaar. Idem Ezech. 14:9, en onder Jer. 6:14, en Jer. 7:4,10, en Jer. 23:1.

1Ki 22.21,22,23 Eze 14.9 Jer 6.14 7.4,10 23.1

28) ziel raakt.

Vergelijk onder Jer. 4:18.

Jer 4.18
29) dorre wind

Of, schrale; anders: gladde; dat is, die glad en ongehinderd zal doorgaan om alles neder te vellen; versta de Babyloni‰rs, die van het noorden zouden komen, over het gebergte Libanon. Zie onder Jer. 5:15.

Jer 5.15

30) van den weg

Dat is, naar het Joodse land en Jeruzalem.

31) zuiveren.

Maar om te verwoesten, wil de Heere zeggen.

32) te sterk

Hebreeuws, vol; dat is te sterk, zodat zij hem niet zullen kunnen verdragen en tegenstaan. Hebreeuws, voller dan zij. Anders: een volle wind van die [plaatsen], te weten die in het voorgaande zijn beschreven.

33) oordelen

Dat is, mijne vonnissen over hen, dat is, Ik zal recht over hen houden. Zie boven Jer. 1:16. Een ander gebruik dezer manier van spreken hebt gij onder Jer. 12:1.

Jer 1.16 12.1
34) hij komt

De Babyloni‰r zal u zo haastig aankomen als wolken enz.

35) sneller

Hebreeuws, lichter.

36) wee ons,

Woorden der Joden, als gevoelende Gods oordeel; of van den profeet, als beklagende de ellende van het volk.

37) gedachten

Dat is: uw ijdele gedachten, waarmde gij u op ijdelheid en valsheid of ongerechtigheid verlaat.

38) vernachten?

Of, herbergen, verblijven.

39) verkondigt

De aankomst der Babyloni‰rs, die vandaar door Isra‰l naar Juda trekken.

40) Dan af,

Dat is, de uiterste grenzen van Kana„n in het noorden.

41) gebergte

De binnenste grens van Isra‰l, in het noorden van Juda.

42) tegen Jeruzalem;

Of tot aan, of van.

43) hoeders

Die Jeruzalem zullen bezetten, omringen en wel toezien, dat er niemand ontkome. Zie 2 Kon. 25:4,5.

2Ki 25.4,5

44) verren lande;

Babyloni‰.

45) verheffen

Hebreeuws, geven; dat is, maken een geschrei; gelijk boven Jer. 2:15.

Jer 2.15
46) wachters

Die de velden bezetten, opdat het gejaagde wild nergens ontkome.

47) haar;

Belegerende Jeruzalem aan alle kanten; 2 Kon. 25:2, enz.

2Ki 25.2

48) zij tegen Mij

Jeruzalem, uit Jer. 4:14.

Jer 4.14
49) weg

Dat is, uw kwaad wezen en doen; zie Gen. 6:12.

Ge 6.12

50) deze dingen

Veroorzaken al deze plagen.

51) boosheid,

Dat is, de vrucht en het loon uwer boosheid.

52) het [zo]

Anders: daarom is het zo bitter, te weten het lijden dat u naakt. Anders: dat hij [de vijand] zo bitter is, en u naar het leven tracht en uwen staat gans zoekt om te keren. Vergelijk Jer. 4:10.

Jer 4.10
53) O mijn

Dit zijn de woorden van den profeet, die zich voor den Heere ontstelt, alsof hij deze ellende voor ogen zag. Vergelijk Jes. 15:5, en Jes. 16:11, en Jes. 21:3.

Isa 15.5 16.11 21.3

54) wanden

Of, [in] de wanden mijns harten; dat is in mijn hartklok, hartedeksel, in het binnenste, in mijn hart.

55) zwijgen;

Of, stil zijn.

56) Breuk op breuk

Dat is de ene ellende of verwoesting is niet voorbij, of men hoort terstond de tijding van een andere; vergelijk Ps. 42:8 en zie boven Jer. 4:6.

Ps 42.7 Jer 4.6

57) tenten

Dat is, woonplaatsen van mijn volk.

58) ogenblik!

Dat is, zeer haastelijk.

59) wijs zijn

Arglistig en wel ervaren in het kwade. Vergelijk 2 Sam. 13:3.

2Sa 13.3

60) goed te doen

Vergelijk Amos 3:10.

Am 3.10
61) land aan,

Het Joodse land.

62) woest

Zie Gen. 1:2. Dit is een figuurlijke beschrijving en levendige vertoning van een algemene en verschrikkelijke verwoesting en ru‹ne van het Joodse land.

Ge 1.2

63) licht

Dat is, de hemel was donker en zwart, vergelijk Jes. 5:30, en Jes. 50:3, onder Jer. 4:28.

Isa 5.30 50.3 Jer 4.28
64) schudden.

Hebreeuws, maakten zich licht, of snel, dat is bewogen zich snellijk.

65) weggevlogen.

Hebreeuws, weggezworven, of weggevloden. Zie onder Jer. 9:10, en Jer. 50:3.

Jer 9.10 50.3
66) vruchtbare land

Hebreeuws, Karmel; zie boven Jer. 2:7.

Jer 2.7

67) zijn steden

Van het vruchtbare land, die daarin of aan gelegen waren

68) den HEERE,

Hebreeuws, vanwege het aangezicht des Heeren. Hetwelk enigen nemen voor zijn toorn, zijn toornig aangezicht; zie boven Jer. 3:12.

Jer 3.12
69) woestheid zijn

Dat is, overal zeer verwoest.

70) voleinding

Of, vernieling, vertering; vergelijk onder Jesr. 5:10,18; Ezech. 11:13, en Ezech. 20:17; dat is, Ik zal het niet gans uitmaken, maar mijne genade nog onder mijn toorn mengen, en mij een overblijfsel en zaad behouden in Jakob; zie onder Jer. 30:11, en Jer. 46:28. Dit voegt God hier in, onder deze verschrikkelijk dreigementen, tot troost der uitverkorenen en gelovigen; sommigen verstaan dat de zin dezer woorden is: Het zal hiermede nog niet gedaan zijn, mijn toorn en oordeel zal hiermede nog geen einde hebben, maar wijders voortgaan, en lang duren over dit land, waarop zij dan passen den rouw der aarde en des hemels, waarvan in het volgende. Deze manier van spreken wordt in een anderen zin gebruikt van zondaars, die ten uiterste misdaan en de maat vervuld hebben; zie Gen. 18:21.

Jer 5.10,18 Eze 11.13 20.17 Jer 30.11 46.28 Ge 18.21
71) zwart zijn;

Als rouwdragende; zie Ps. 35:14.

Ps 35.14
72) geroep

Hebreeuws, stem.

73) vluchten

Hebreeuws, is al de stad, of de ganse stad vluchtende; dat is de stadslieden of inwoners der steden [gelijk de volgende woorden uitwijzen] zullen vluchten, en zo in het volgende.

74) wolken,

Dat is, op de hoogten der bergen, die tot aan de wolken raken, om zich aldaar te verbergen. Anders: in dikke, of dichte plaatsen; als bosjes, heggen.

75) gij verwoeste?

Dochter Zions, gelijk in Jer. 4:31, dat is, gij die verstoord, of verwoest zult worden.

Jer 4.31

76) kleeddet

Op zijn afgodisch en heidens, om uwen vijanden te behagen en te vermurwen; gelijk de hoeren zich oppronken om de boelen te behagen.

77) scheurdet

Al versierdet en blankettet gij u zozeer en dikwijls, dat uw aangezicht of wangen daarvan kwamen te splijten en te scheuren.

78) boelen

De Babyloni‰rs, die u zoeken machtig te worden.

79) ziel zoeken.

Dat is, naar het leven staan. Zie 2 Sam. 4:8.

2Sa 4.8
80) hijgt,

Anders: kermt, klaagt, vanwege den overlast en de benauwdheid.

81) breidt

Als die plegen te doen, die in groten rouw en de uiterste noden zijn.

82) de doodslagers!

De Babyloni‰rs.

Copyright information for DutKant